Tijd van de wereldoorlogen

Swijtink (schrijver van het boek ‘een sportman doet niet aan politiek’) vertelt over de sportbetrekkingen tussen Nederland  en Duitsland voor, tijdens en na de oorlog. Er werden wel vraagtekens gezet bij de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn, maar uiteindelijk gingen bijna alle sporters ernaar toe.

Tinus Osendarp, toen de snelste blanke sprinter, werd twee keer 3de, op de 100 en de 200 m, telkens achter twee zwarte Amerikanen. Op het podium stond hij dus naast Jesse Owens, die vier medailles won. Hitler feliciteerde hem niet, maar hij deed dat bij bijna geen enkele winnaar, nadat het IOC (organisatie die om de vier jaar de Olympische Zomer- en Winterspelen organiseert) hem verplicht had iedereen of niemand te feliciteren.

Vanaf september 1941 mochten Joodse Nederlanders niet meer op sportvelden komen en vervolgens ook geen lid meer zijn van sportverenigingen. In totaal ging dit om duizenden sporters, onder andere topturners, roeiers en atleten. In Amsterdam trokken drie voetbalclubs hun 29 elftallen terug uit competitie, in Rotterdam was Sparta de club met de meeste Joodse spelers.

Vanaf 1943 groeide het aantal leden van sportbonden heel hard. Dat jaar werden er twee keer zoveel plaatsbewijzen verkocht aan supporters dan in 1940: 8 miljoen tegenover 4 miljoen. De Nederlandse dames hadden met onder andere Fanny Blankers-Koen 6 van de 13 wereldrecords atletiek in handen.

De sport was een soort uitlaatklep en de Duitse bezetter zag dit graag gebeuren. Die vond sport ook een belangrijke lichamelijke ontwikkeling van ‘weermannen’ en van ‘noordrasmeisjes’

Ook in de jaren na de Tweede Wereldoorlog kende de Nederlandse atletiek een sterke groei, mede dankzij de ongekende successen van Fanny Blankers-Koen op de Olympische Spelen van 1948 te Londen. Fanny behaalde goud op de 100 meter, de 200 meter, en de 80 meter horden. Vanaf 1948 zijn er ook wedstrijden voor gehandicapte sporters.